Achtergrondartikel: Het onzekere leven van een vierjarig meisje

04:26

*FOR ENGLISH TRANSLATION, READ BLOW*


Het onzekere leven van een vierjarig meisje

Het leven met een broer en vader in het verzet in de Tweede Wereldoorlog.

Truus Verseveldt, 1943

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren veel Nederlanders bezig om, in het geheim, de Nazi’s tegen te werken. Zo ook Roelof Verseveldt Sr. en zijn zoon Roelof Verseveldt Jr. Hoe was het voor Roelof Sr.’s dochter Truus, die destijds nog een klein meisje was?

Bij elke klop op de deur schrik ik op. Ik vertrouw niemand meer. Elk persoon die aan de deur staat kan er zijn om mijn vader en broer op te halen. Er gaat geen dag voorbij dat ik me niet vanuit school naar huis haast, zo hard mogelijk de trappers van mijn fiets laat draaien, en buiten adem thuiskom, omdat ik de spanning niet kan verdragen. De spanning om te zien of iedereen thuis is. En elke keer die schrik wanneer ik eerder thuis ben, en mijn moeder moet vragen “Waar zijn pappa en Roelof?”

Ik was vier jaar oud toen de oorlog uitbrak. Ik merkte er, vooral de eerste twee jaar, heel weinig van. Ik ging gewoon naar school, pappa ging naar zijn werk, er was eten op tafel en bed om in te slapen. Natuurlijk was het raar, en ook wel een beetje spannend, om plotseling allemaal soldaten op straat te zien. Maar er veranderde niet veel voor mij. Ik had geen idee van de gruwelijke dingen die ons land te wachten te stonden.
Natuurlijk was ik ook nog jong en kreeg ik in het algemeen niet veel mee. Ik was niet Joods en had blond haar. Mijn vader kwam nooit in aanraking met de politie. Ik hoefde me nergens zorgen over te maken. Tenminste, dat dacht ik.

Het was begin 1942, langzaamaan merkte ik meer en meer dat de oorlog echt was uitgebroken. Mijn klas werd steeds leger. Waar die kinderen heen waren? Dat wisten wij niet.
Niet alleen op school, maar ook thuis veranderde er een hoop. Op een gegeven winteravond stonden er vier mannen voor de deur. Ik werd meteen naar boven gestuurd. Een van de mannen had een donkerbruin koffertje bij zich. Hij kijkt naar boven en ik zie een grote snor boven zijn mond. Hij kijkt me even vriendelijk aan. Vanaf de overloop keek ik tussen de houten spijlen door naar beneden. De mannen werden warm ontvangen door mijn vader, maar ze spraken zacht. Ze verdwenen de keuken in en ik kon ze niet meer horen. Ik ben toen maar gaan slapen.

“Ik weiger, verdorie!”
“Roelof! Denk aan de kinderen!”
Ik word wakker van veel kabaal in de keuken. Ik sluip de trap af en ga daar zitten luisteren. Het zijn mijn ouders. Het is eind 1944, en mijn vader en Roelof zitten nu zo’n 3 jaar in het verzet.
“Het is te veel risico. Ik wil het niet!”
“Het gaat er niet om wat jij wil, of wat ik wil, Catherina.”, mijn vader zucht. “We kunnen hier duizenden mensen mee redden.” Mijn moeder gaat aan tafel zitten en duwt haar hoofd in haar handen. Ze zucht diep, gevolgd door een snik. Mijn vader slaat haar armen om haar heen en drukt een kus op haar kruin. “Ik beloof je dat ik terug kom, ik beloof het.”

Januari 1944. Ik kom thuis en tref mijn moeder huilend aan tafel aan. Mijn hart begint harder en harder te slaan. Ik voel mijn tas langzaam van mijn schouder glijden, met een doffe plof valt hij op het parket.
“Zijn ze…”, ik durf het niet te vragen. Mijn moeder kijkt op. Ze knikt zacht. Haar groene, betraande ogen staren de mijne aan.
Daar sta ik dan. In de deuropening van de keuken. Mijn jas nog aan, mijn tas op de grond. Ik kan me niet bewegen. De Duitsers hebben mijn vader en broer opgepakt. Ze zijn opgepakt. Weg. Verraden, vertelt mijn moeder. Wie weet waar ze nu zijn. Of nog erger, wat er met ze wordt gedaan.

Tijdens de maanden die volgden leefde ik op automatische piloot. Ik werd wakker, ging naar school, kwam thuis, deed mijn huiswerk, ging naar bed. En dit herhaalde zich. Dag in, dag uit. Elke dag kwam ik thuis hopend op nieuws. Maar elke dag, niets. Elke dag trof ik mijn moeder huilend en alleen aan de keukentafel. Elke dag verloor ik een beetje hoop. Ik had het maar geaccepteerd. Ik zie ze niet meer terug.

4 mei 1945. Eindelijk was het zover. Nederland is vrij. De oorlog is voorbij. We kunnen de straat op met wie we willen, wanneer we willen. Niemand die ons ervoor neerschiet. In de weken daarna zie ik overal vrolijke mensen op straat. Mensen worden herenigd met hun vaders, moeders, kinderen, ooms, tantes, opa’s, oma’s, vrienden. Maar geen pappa, geen Roelof.
Op een dag zitten er een paar mannen in onze keuken. Ik herken ze vaag. Ik herken een van de mannen met de grote snor. Ze vertellen dat ze samen met mijn vader en broer in het verzet zaten, en waren samen gearresteerd.

“We hebben slecht nieuws voor jullie.” De man kijk mijn moeder somber aan. Zij kijkt hem even aan, en staart dan naar mij. Haar ogen vullen zich met tranen. Ik weet genoeg. Ze zijn er niet meer. Ik zie pappa en Roelof nooit meer terug.




The unsure life of a four-year-old girl

Life with a father and brother as Dutch resistance members in World War Two.

During World War Two many Dutch people were, secretly, fighting the Nazi’s. So did Roelof Verseveldt Sr. and his son Roelof Verseveldt Jr. How was it for Roelof Sr.’s daughter Truus, who was just a little girl, at the time?

Every knock on the door scares me. I don’t trust anybody anymore. Each person that comes by our house, can be here to arrest my father and brother. Not a day goes by that I don’t hurry home from school, make the pedals of my bicycle move as fast as possible, coming home out of breath, because I can’t bare the thought of not seeing everyone being home. And then that feeling, every time my father or brother is not home, and I have to ask my mother “Where are they?”

I was four years old when the war started. At first, I didn’t really notice too much of it. I went to school, father went to work, there was food in my plate, and a bed to sleep in. Of course it was weird, and a little scary – yet exciting -, to see all those soldiers on the streets. But not much changed for me. I had no idea of the cruel things that were coming to our nation.
Of course, I was young and it’s not very weird I didn’t notice much change. I wasn’t Jewish, and I had blonde hair. My father never had trouble with the police. I had nothing to worry about. At least, that’s what I thought.

It was early 1942, slowly but surely, I noticed more and more of the war. My class became emptier and emptier. Where the kids went? We had no idea.
Not just at school, but a lot changed at home, as well. One winter evening, four men showed up at our house. I immediately got sent upstairs. One of the men carried a dark-brown briefcase. He looks up and I see a big mustache above his mouth. He greeted me with a friendly smile. From the upstairs hallway I looked between the wooden bars downstairs. The men get a warm welcome from my father, although they were whispering. They disappeared into the kitchen and I couldn’t hear them anymore. So I decided to go to sleep.

“I refuse, damn it!”
“Roelof! Mind the children!”
A lot of noise coming from the kitchen wakes me up. I quietly walk down the stars to hear what my parents are talking about. It’s late 1944, my father and Roelof have been resistance members for about 3 years now.
“It’s too much of a risk. I don’t want to do it!”
“It’s not about what you want, or what I want, Catherina.”, my father sighs. “We can save thousands of people with this.” My mother sits down at the table and lays her head in her hands. She sighs deeply, followed by a sob. My father wraps his arms around her, and kiss her forehead. “I will come back, I promise you.”

January 1944. I come home and see my mother crying at the kitchen table. My heart starts pounding harder and harder. I can feel my bag slowly gliding off my shoulder, with a dull thud it lands on the floor. “Are they…”, I don’t dare to ask. My mother looks up. She nods her head. Her green, teary eyes stare into mine.
There I am. In the doorway of the kitchen. My coat still on, my bag on the ground. I can’t move. The Germans arrested my father and brother. They have been arrested. Gone. Betrayed, my mother tells me. Who knows where they are now. Or even worse, what is happening to them.

During the following months, I lived on automatic pilot. I woke up, went to school, came home, did my homework, went to bed. On repeat, every day. Day in, day out. Every day I would come, hoping for news. But there was nothing, every day. Every day I’d come home to my mother crying and alone at the kitchen table. Every day I lost a little bit of hope. Eventually, I accepted it. I will never see them again.

May 4th 1945. Finally, it was happening. The Netherlands is free, at last. The war is over. We can walk the streets with whoever we want, whenever we want. Nobody who will shoot us over it. In the following I’d see happy people on the streets. People being reunited with their fathers, mothers, children, uncles, aunts, grandfathers, grandmothers, friends. But no father, no Roelof.
One day, I came home to see three men in our kitchen. I vaguely recognize them. One of them I recognize very clearly, it’s the man with the mustache. They tell me they were resistance members, alongside father and Roelof. And that they got arrested with them, as well.
“We’ve got some horrible news for you.” The man looks at my mother with compassion and empathy. My mother looks at him, then at me. Her eyes fill with tears. I know enough. They’re gone. I won’t ever see father or Roelof ever again.

You Might Also Like

0 reacties

Popular Posts

Translate